1. De lidstaten zorgen ervoor dat een in een lidstaat gevestigde tussenliggende moederentiteit die wordt gehouden door een in een jurisdictie van een derde land gevestigde uiteindelijke moederentiteit, voor het verslagjaar onderworpen is aan de IIR-bijheffing ter zake van haar in een andere jurisdictie gevestigde dan wel staatloze laagbelaste groepsentiteiten.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een tussenliggende moederentiteit die gevestigd is in een lidstaat die een laagbelastende jurisdictie vormt en die wordt gehouden door een in een jurisdictie van een derde land gevestigde uiteindelijke moederentiteit, voor het verslagjaar onderworpen is aan de IIR-bijheffing ter zake van zichzelf en van haar in dezelfde lidstaat gevestigde laagbelaste groepsentiteiten.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer:
a) | de uiteindelijke moederentiteit voor het verslagjaar onderworpen is aan een gekwalificeerde IIR, of |
b) | een andere tussenliggende moederentiteit gevestigd is in een jurisdictie waar zij onderworpen is aan een gekwalificeerde IRR voor dat verslagjaar en zij direct of indirect een zeggenschapsbelang in de tussenliggende moederentiteit houdt. |